Kritische reflectie

Ondanks dat een kritische reflectie niet iets is dat hier in één pagina is samen te vatten, omdat reflectie dan alleen na afloop plaats zou vinden en reflectie vooraf, tijdens en na afloop plaatsvind, licht ik hier een aantal momenten uit het onderzoeksproces en de onderzoeksresultaten uit die voor mij belangrijk zijn geweest om anders naar mijn proces, analyse, conclusie of product te kijken. Deze kritische reflectie richt zich op twee aspecten waarin waardevolle inzichten worden uitgelicht:


Onderzoeksresultaten

Zowel in de literatuurstudie als tijdens het onderzoek in de praktijk heb ik in de vorm van kritische noten bijgehouden. Deze kritische noten waren kritieken van mezelf, een expert, de literatuur of eerdere bevindingen op hetgeen in las, analyseerde of concludeerde.

Een moment dat ik wil uitlichten kijkend naar de resultaten en de kritische blik erop is sowieso het begeleidingsgesprek met Elsje van Leeuwen die mij nieuwe literatuur aanreikte om bewustwording te onderzoeken. Ook het begeleidingsgesprek met Tobias Frensen over de transformatieve praktijk, waar Christianne Niesten inhoudelijk uiteindelijk bij aansluit hebben mij aan het denken gezet over de begeleidingsinterventie. Uiteindelijk heb ik besloten, ook omdat de begeleidingsinterventie zich op eerstejaars richt, nog niet richting het transformatieve handelen van de student mij te richten. Dit zou, zoals ook Jeroen Onstenk aangaf, weer een nieuwe vorm van data opleveren en daarmee niet verdiepend zijn voor het onderzoek van de begeleidingsinterventie. Het is dan bijna een nieuwe onderzoek.

De respondenten die deelnamen aan het onderzoek had, om het geheel haalbaar te houden (in lijn met allereerste feedback op allereerste onderzoeksplan), bewust teruggeschroefd tot maximaal 12. Uiteindelijk hadden zich er 11 opgegeven, waarvan er in fase 2 zes bruikbare input hadden geleverd en in fase 3 drie bruikbare input hadden geleverd. Omdat het gaat om een kwalitatief onderzoek en de context van de student uiteindelijk leidend is was dit prima. Ik ben wel blij dat ik dus hoger had ingezet. Opvallend is dat juist deeltijds- en voltijdsstudenten meededen, terwijl ik denk dat de begeleidingsinterventie juist voor de digi-studenten interessant kan zijn. Het blijft nog een vraagstuk waarom ze zich niet hebben opgegeven. Om de resultaten van de praktijk te onderzoeken heb ik gebruik gemaakt van memberchecks en interbeoordelingsbetrouwbaarheidschecks. Maar ik heb mijn theoretische kader ook meermaals door zowel pedagogen als dramadocenten van feedback laten voorzien.

Van Ronald Hueskens kreeg ik nog feedback op het prototype, die uiteindelijk weer samenhing met de feedback van Marieke Bouwhuis die ik interviewde. In mijn zoektocht naar een meer iteratieve wijze van de begeleidingsinterventie om te voorkomen dat het de praktijkbegeleider een vragenlijst afwerkt stelden ze voor om er meer een spel van te maken. Ik heb dit uiteindelijk niet besloten, omdat de begeleidingsinterventie uiteindelijk makkelijk toepasbaar (lees uit te printen en mee te nemen) moet zijn voor de student en praktijkbegeleider. Ik wilde een lage drempel.

Toch blijven ook hier kanttekeningen aan zitten. Want, zo geeft Ronald Hueskens aan, is het zo dat is iets wat linksboven staat nu eenmaal eerder gelezen wordt dan iets wat rechtsonder staan. Ik ben me daarvan bewust.

Door veel tussentijds feedback te vragen op mijn tussentijdse producten van experts van de expertdagen, peers, maar ook het werkveld kom ik uiteindelijk tot steeds diepere en meer kwalitatieve versies van mijn producten.


Onderzoeksproces

Het logboek door de tijd geeft het beste het proces weer en hoe kritieken hier invloed op hadden. Kritieken op het onderzoeksproces vonden ook plaats tijdens de begeleidingsgesprekken. De inzichten in het begeleidingsverslag worden steeds afgesloten met een reflectie op het gesprek. Dat was niet alles waardevol om mijn volgende stap te bepalen in het handelen binnen het onderzoek, maar ook om de kwaliteit en kwantiteit van het onderzoek te toetsen. Iedere keer was het weer spannend om uit te leggen wat ik deed, maar steeds nam dat een beetje af. Door vaak dezelfde vragen te krijgen merkte ik dat ik ze ook voor kon zijn in mijn uitleg. Op die manier ontstond steeds meer diepte in ieder volgend gesprek.

De eerste kritieken op mijn mogelijke proces vormde zich tijdens de feedback op mijn onderzoeksplan. Hieruit bleek dat ik zorgvuldig mijn APA-bronnenlijst diende bij te houden (dit heb ik vanaf het begin direct gedaan en op de definitieve lijst een check uit te voeren), maar bovenal werd er gezegd dat minder soms meer is. Hierin zit niet mijn kracht heb ik gemerkt. Ik had het onderzoek nog kleiner kunnen maken in bijvoorbeeld de literatuurstudie, echter ik merkte dat ik steeds nieuwe informatie vond die het geheel verder uitdiepte of waardoor ik andere zaken waar moest bevragen. Zoals bijvoorbeeld Pedro Benneton die mij op de literatuur van Boal wees, Etje Heijdanus-de Boer die verwees naar eerdere kennisbasis drama. Veel van deze literatuur moest ik uiteindelijk naast mij neerleggen of kon ik minimaal gebruiken, maar als ik het niet gelezen had, dan was ik er niet van op de hoogte.  In deze literatuur moet ik steeds weer trechteren en verbinden. Het lastige vind ik dat ik dan het gevoel heb zaken te missen of te moeten schrappen, maar tegelijkertijd kom ik dan ook steeds meer tot de kern.

Toch heb ik ‘less is more’ wel toegepast in de onderzoeksgroep die ik heb benaderd. In plaats van de eerder voorgenomen 30 studenten ben ik uiteindelijk met 11 studenten in de respondentengroep aan de slag gegaan. Zes hiervan en hun praktijkbegeleiders hebben actief meegedaan aan de begeleidingsinterventie. Drie hebben dit later nog herhaald. Hier heb ik gemerkt voor mezelf om bij de kwaliteit te kunnen blijven in analyse, binnen de beschikbare tijd: less is inderdaad, en ik wist het al, soms more.

Ook heb ik in fase 2 moeten besluiten minder te doen. Tijdens het nakijken van dossiers van studenten die niet betrokken waren bij het onderzoek kwam ik wederom vele soorten van feedback tegen die veelal pedagogisch was. Om verder te onderbouwen dat dit zo was heb ik deze dus verzameld. Uiteindelijk heb ik, omwille van de tijd, dit niet meer geanalyseerd, omdat dit geen verdere diepgang op het analyseren van de begeleidingsinterventie zou brengen. Het zou de relevantie nog meer onderbouwen, maar die had ik reeds onderbouwd. Ook in fase 3 liep het anders. Ditmaal omdat ik te veel had gepland om te willen onderzoeken. Ik had de interviews met de praktijkbegeleiders in fase 3 willen uitvoeren (en mogelijk analyseren), dit bleek tijdtechnisch, mede omdat ik tussendoor even ziek werd, niet mogelijk. Dit schuif ik nu door naar fase 4. Dat maakt voor de tussenconclusie vermoedelijk niet veel uit, omdat ik reeds in eerdere fases met drie praktijkbegeleiders had gesproken.

Daarnaast heb ik gekozen in de dubbele laag die ik wilde onderzoeken en daarmee uiteindelijk voor het onderzoek naar het ontwerp gekozen. Alhoewel de bewustwording bij de studenten daar onlosmakelijk mee verbonden was.

In het proces en het doen van onderzoek ben ik uiteindelijk het meest kritisch geweest door de gesprekken met mijn extern begeleider. Zijn kritiek op mijn codering en de onhaalbaarheid ervan hebben mijn ogen meerdere malen geopend. Eerst omdat ik inductief naar de gesprekken wilde kijken, maar dit eigenlijk door mijn eigen referentiekader nagenoeg onmogelijk is. Ook normeer ik daarvoor mogelijk te snel. Daarna wees hij mij op het, spontane ontstaan, van een membercheck toen een respondent mij het begeleidingsgesprek terugstuurde met hoe het door de respondent gecodeerd was. Hier zaten weinig verschillen in. En tot slot heb ik met Jansje Meijman, Ronald Hueskens en Jeroen Onstenk zelf ook een interbeoordelingsbetrouwbaarheidscheck toegepast op de coderingen van gesprekken.

Maar ook van peers heb ik waardevolle inzichten ontvangen. Bijvoorbeeld hoe ik met Koen Crul de methodiek en het tijdspad doorsprak en visualiseerde. Of toen ik op 19 november 2021 weer dezelfde vragen kreeg als eerder. Vragen die ik steeds moest uitleggen. Ik merkte dat ik beter werd in die vragen expliciteren, maar dacht tegelijkertijd na over hoe ik dat in de toekomst zou kunnen voorkomen om daarna meer diepgang te krijgen.

Dit zijn slechts een aantal punten van inzicht tijdens het proces die mijn handelen hebben veranderd of geborgd. Het merendeel van dergelijke momenten heb ik in dit logboek beschreven. Klein en groot. Maar in lijn met Polanyi en Sen (2009) moet ik wel zeggen dat ook ik natuurlijk niet weet wat ik niet weet. Dat wat ik niet geëxpliciteerd heb blijft voorlopig nog impliciet. Echter, er is een hoop geëxpliciteerd waarvan ik vooraf of op het moment van handelen onwetend was.