Bron: PO-Raad – Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs.

TITEL: Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs.

AUTEUR: PO-Raad

TYPE BRON: Wettelijk kader bekwaamheidseisen

APA: PO-Raad (2017). Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs. Geraadpleegd op 04 januari 2022, van https://www.poraad.nl/file/9952/download?token=ROxegueq

CONTEXT: Vakdactiek, pedagogiek, wettelijkkader.

 

De PO-raad (2017) noemt drie wettelijk vastgestelde bekwaamheidseisen voor leerkrachten. Deze zijn: vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch bekwaam.

De PO-raad (2017, p. 1-2) maakt bij de vakinhoudelijke bekwaamheid onderscheid tussen een basisniveau en aanvullende eisen. Onder het basisniveau wordt verstaan:

  • ‘de inhoud van zijn onderwijs beheerst;
  • boven de leerstof staat;
  • de leerstof zo kan samenstellen, kiezen of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen

leren;

  • vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden kan leggen met het dagelijks
  • leven, met werk en met wetenschap;
  • kan bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen;
  • zijn vakkennis en -kunde actueel houdt.’

Onder de aanvullende eisen wordt verstaan:

  • ‘de leerstof beheerst qua kennis en vaardigheden van het onderwijs waarvoor deze

leraar bevoegd is, gericht op het behalen van de kerndoelen en de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van het primair onderwijs, en de theoretische achtergronden daarvan kent;

  • de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier kan uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt wordt;
  • een grondige beheersing van taal en rekenen heeft;
  • zich theoretisch en praktisch verdiept heeft in ten minste één ander leergebied of een deel ervan;
  • zich theoretisch en praktisch verdiept heeft in de leerstof voor dat deel van de leerjaren waarin hij werkt, of een andere geclusterde indeling van leerjaren die binnen een bepaald type school gebruikelijk is;
  • de opbouw van het curriculum en de doorlopende leerlijnen overziet;
  • weet hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op het vervolgonderwijs;
  • de samenhang tussen de verschillende vakken in het curriculum kent;
  • weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren;
  • zijn onderwijs kan afstemmen op de verschillen tussen leerlingen;
  • zijn leerlingen duidelijk kan maken wat de relevantie is van de leerstof voor het dagelijkse leven en voor het vervolgonderwijs.’

 

De vakdidactische en pedagogische bekwaamheid wordt door de PO-raad (2017, p. 2-5) per bekwaamheid opgedeeld in aantal algemene eisen, kennis en kunde. à OPVALLEND LIJSTJE VAKDIDACTIEK VEEL LANGER EN DE FEEDBACK TOCH VOORAL PEDAGOGISCH

 

  Vakdidactische bekwaamheid Pedagogische bekwaamheid
Algemeen a. de vakinhoud leerbaar maakt voor zijn leerlingen, in afstemming met zijn collega’s

en passend bij het onderwijskundige beleid van zijn school;

 

b. de vakinhoud weet te vertalen in leerplannen of leertrajecten;

 

c. de vertaling van de vakinhoud doet met een professionele, ontwikkelingsgerichte

werkwijze, waarin in ieder geval de volgende handelingselementen herkenbaar

zijn:

 

1. hij brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de

kenmerken van zijn leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de

verschillende methodieken en middelen;

 

2. bij de uitvoering van zijn onderwijs volgt hij de ontwikkeling van zijn

leerlingen;

 

3. hij toetst en analyseert regelmatig en adequaat of en hoe de leerdoelen

gerealiseerd worden;

 

4. hij stelt op basis van zijn analyse zo nodig zijn onderwijs didactisch bij;

 

5. hij laat zijn onderwijs met de tijd mee gaan.

a. met een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en in samenwerking met zijn collega’s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen kan realiseren;

 

b. de ontwikkeling van zijn leerlingen volgt in hun leren en gedrag en daarop zijn

handelen afstemt;

 

c. bijdraagt aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen;

 

d. zijn pedagogisch handelen kan afstemmen met zijn collega’s en met anderen die

voor de ontwikkeling van de leerling verantwoordelijk zijn;

 

e. bijdraagt aan de burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een

zelfstandige en verantwoordelijke volwassene;

 

f. zijn aanpak in het onderwijs in pedagogische zin blijft aanpassen aan de tijd.

Kennis a. kennis heeft van verschillende leer- en onderwijstheorieën die voor zijn

onderwijspraktijk relevant zijn en hij die kan herkennen in het leren van zijn

leerlingen;

 

b. verschillende methodes en criteria kent waarmee hij de bruikbaarheid ervan voor

zijn leerlingen kan vaststellen;

 

c. verschillende manieren kent om binnen een methode te differentiëren en recht te

doen aan verschillen tussen leerlingen;

 

d. de methode kan aanvullen en verrijken;

 

e. weet hoe een leerplan in elkaar zit en de criteria kent waaraan een goed leerplan

moet voldoen;

 

f. kennis heeft van digitale leermaterialen en leermiddelen en de technische en

pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan kent;

 

g. de verschillende didactische leer- en werkvormen en de psychologische

achtergrond daarvan kent;

 

h. de criteria kent waarmee de bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan

worden vastgesteld;

 

i. verschillende doelen van evalueren en toetsen kent;

 

j. verschillende, bij de doelen als bedoeld in onderdeel i, passende vormen van

observeren, toetsen en examineren kent;

 

k. toetsen kan ontwikkelen, toetsresultaten kan beoordelen, analyseren en

interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens kan beoordelen;

 

l. bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie kan verzamelen en analyseren en

op grond daarvan zijn onderwijs waar nodig kan bijstellen;

 

m. zich theoretisch en praktisch heeft verdiept in de vakdidactiek ten behoeve van

het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is

a. kennis heeft van ontwikkelingstheorieën en de gedragswetenschappelijke theorie

die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en die kennis kan betrekken op zijn

pedagogisch handelen;

 

b. kennis heeft van agogische en pedagogische theorieën en methodieken, die voor

zijn onderwijspraktijk relevant zijn en die kan betrekken op zijn pedagogisch

handelen;

 

c. kennis heeft van veelvoorkomende ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen

en gedragsstoornissen;

 

d. weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaalculturele achtergrond en weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn

onderwijs;

 

e. zich theoretisch en praktisch heeft verdiept in de pedagogiek van het type

onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.

Kunde a. onderwijs kan voorbereiden, wat betekent dat hij:

 

1. doelen kan stellen, leerstof kan selecteren en ordenen;

 

2. samenhangende lessen kan uitwerken met passende werkvormen,

materialen en media, afgestemd op het niveau en de kenmerken van zijn

leerlingen;

 

3. passende en betrouwbare toetsen kan kiezen, maken of samenstellen;

 

b. onderwijs kan uitvoeren en het leren kan organiseren, wat betekent dat hij:

 

1. een adequaat klassenmanagement kan realiseren;

 

2. aan leerlingen de verwachtingen en leerdoelen duidelijk kan maken en

leerlingen kan motiveren om deze te halen;

 

3. de leerstof aan zijn leerlingen begrijpelijk en aansprekend kan uitleggen,

voordoen hoe ermee gewerkt moet worden en daarbij inspelen op de

taalbeheersing en taalontwikkeling van zijn leerlingen;

 

4. doelmatig gebruik kan maken van beschikbare digitale leermaterialen en

leermiddelen;

 

5. de leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof kan laten verwerken,

daarbij variatie aanbrengen en bij instructie en verwerking differentiëren

naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen;

 

6. de leerling kan begeleiden bij die verwerking, stimulerende vragen stellen

en opbouwende gerichte feedback geven op taak en aanpak;

 

7. samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren;

 

c. onderwijs kan evalueren en ontwikkelen, wat betekent dat hij:

 

1. de voortgang kan volgen, de resultaten kan toetsen, analyseren en

beoordelen;

 

2. feedback kan vragen van leerlingen en deze feedback tezamen met zijn

eigen analyse van de voortgang kan gebruiken voor een gericht vervolg

van het onderwijsleerproces;

 

3. leerproblemen kan signaleren en indien nodig met hulp van collega’s

oplossingen kan zoeken of doorverwijzen;

 

4. advies kan vragen aan collega’s of andere deskundigen;

 

5. weet wanneer en hoe hij advies kan geven;

 

6. hierbij gebruik kan maken van methodieken voor professionele consultatie

en leren, zoals supervisie en intervisie;

 

7. zijn didactische aanpak en handelen kan evalueren, analyseren, bijstellen

en ontwikkelen;

 

8. kan bijdragen aan pedagogisch-didactische evaluaties in zijn school en

deze in afstemming met zijn collega’s kan gebruiken bij de

onderwijsontwikkeling in zijn school;

 

9. de inhoud en de didactische aanpak van zijn onderwijs kan uitleggen en

verantwoorden;

 

10.in staat is tot kritische reflectie op zijn eigen pedagogisch-didactisch

handelen.

a. groepsprocessen kan sturen en begeleiden;

 

b. vertrouwen kan wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat

scheppen;

 

c. ruimte kan scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten;

 

d. verwachtingen duidelijk kan maken en eisen stellen aan leerlingen;

 

e. het zelfvertrouwen van leerlingen kan stimuleren, hen kan aanmoedigen en

motiveren;

 

f. oog heeft voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen

en daar recht aan doet;

 

g. ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen en gedragsstoornissen kan signaleren en indien nodig met hulp van collega’s oplossingen zoeken of doorverwijzen;

 

h. zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen kan uitleggen en

verantwoorden;

 

i. zijn pedagogisch handelen kan afstemmen met ouders en anderen die vanuit hun

professionele verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn;

 

j. in staat is tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie;

 

k. zijn eigen grenzen kan bewaken.