Bron: Martens – We moeten spelen

Martens, R. L. (2019). We moeten spelen. NIVOZ.

Onze kinderen sturen we naar school om te leren en wij gaan naar ons werk om te werken. Spelenderwijs leren we veel en door uit te proberen, te gissen en te toetsen spelen we op het werk. Er is een niet kloppende tegenstelling tussen spelen en werken. De bijbehorende motivatie- en dus aanpassingsproblemen van onze jeugd in onze scholen en opleidingen zijn hier een voorbeeld van. (Martens, 2019).

Luc Stevens zegt in het voorwoord van we moeten spelen dat we de intrinsieke motivatie in onze opvoeding en ons onderwijs kunnen we bewaren. Het vraagt om een passende uitdaging die vrijwillig in een veilige omgeving kan worden aangegaan. Dat is een kenmerk van spel. Scholen kunnen dat klimaat bieden zonder de opdracht en doelstellingen te veronachtzamen (Martens, 2019, pp. 10).

Luc Stevens zegt in het voorwoord van we moeten spelen dat spel vanuit de pedagogische betekenis van oudsher een onderwerp van onderzoek en beschouwing is (Martens, 2019, pp. 11).

School komt van het woord ‘scholé’ dat vrije tijd betekent. Spelen verwijs ook naar vrijheid en speelruimte. De speelplaats, echter is een plek die veelal buiten het schoolgebouw ligt. Daarmee symboliseert het dat spelen buiten het schoolgebouw gebeurt. Spelen en leren zijn geen tegengestelde zaken, at is een denkfout. In spel ontstaan kansen leren en gemotiveerd te blijven. (Martens, 2019, pp. 13-14).

In spel is iets meestal niet wat het lijkt. Het speelt zich voornamelijk in het hoofd af en is daarmee vaak onzichtbaar. Aan de buitenkant lijkt het passief, maar het spel is sterk symbolisch. Daarmee is het een complex begrip (Martens, 2019, pp. 16).

Kenmerken van spel zijn:

  • Het spel is vrijwillig: de deelnemer kiest zelf voor deelname na uitnodiging.
  • Spelen gaat gepaard met plezier, betrokkenheid en inzet: het is een combinatie van humor en ernst.
  • De speler neemt en houdt zelf en initiatief zolang het boeiend is. Hierin ervaart de speler autonomie.
  • Spel dient geen duidelijk extern doel. Het doel ligt in het spel besloten, in het proces.
  • In spel leef je je in in een ‘rol’.
  • Spel kent een fysieke of mentale begrenzing in tijd en plaats.

Spel en spelen wordt hier door elkaar gebruikt, maar het gaat hier om een playfull mind (Martens, 2019, pp. 18-19).

 

Het doel van spel zit in het hoofd. Je kiest ervoor en het sleept je mee. Je kunt in het spel oefenen en het is er om te leren. Hierin mag je fouten maken. Spel heeft hierin een niet-materiële functie (Martens, 2019, pp. 19).

 

Volwassenen spelen net zo veel en intensief als kinderen, mits ze de ruimte krijgen. Humor en fantasie gaan dan, net als rituelen, schoonheid en kunst, een rol spelen (Martens, 2019, pp. 20).

 

Biesta heeft het over subjectificatie. Het subject-zijn en subjectificatie verwijzen naar een situatie waarin de mens als zelf handelen individu wordt gezien in relatie tot anderen. Als de mens als object wordt gezien, is de mens onderworpen aan wat anderen met dat ding willen doen (Martens, 2019, pp.20).

 

Huizinga (schrijver van Homo Ludens) noemde de ludieke functie van spel. Ook Fröbel had spel hoog in aanzien staan. Tegenwoordig zijn klinken de termen fröbelen en ludiek onbelangrijk en wordt er denigrerend over gesproken (Martens, 2019, pp. 21).

 

Spel is een onderlegger onder veel pedagogisch, motivatie-psychologisch en onderwijsvernieuwend denken. Spel zit vol contradicties (Martens, 2019, pp. 21).

Niet de sterkste, maar de meest adaptieve soort overleeft. Slimheid biedt hierin een evolutionair voordeel. Roofdieren die gedrag van prooidieren kunnen inschatten zijn nu eenmaal in het voordeel. Om dat te onderzoeken spelen dieren. Er is geen reden om menselijke (‘hogere’) kwaliteiten zoals leergierigheid en het vermogen tot cultuuroverdracht niet ook vanuit de adoptionistische invalshoek te verklaren. Hierin is een connectie tussen spel en leren. Spel helpt bij de overleving van soorten, want het vergroot de variabiliteit en adaptiviteit. Iedere bioloog kan zeggen dat spel sterk samenhangt met leren, daarom is het ook bizar dat spel weinig aandacht krijgt in de onderwijspsychologie. Daarmee is er een ontkenning van de complexiteit en verbondenheid van fenomenen. (Martens, 2019, pp. 30-33).

Spel is als een draad die alsmaar langer wordt als je eraan trekt. Spel maakt dat we het hogere en niet-biologisch gedetermineerde ontwikkelen, denk hierbij aan cultuur, creativiteit, kunst, schoonheid en misschien zelfs het complexe samenleven en het daarbij horende onderscheid tussen goed en kwaad (Martens 2019, 36).

‘Evolutiebiologen kennen het verband al lang: hoe slimmer dieren zijn, des te langer hun jeugd en daarmee de ‘vrijgespeelde’ leerperiode die ze nodig hebben om die slimheid te gebruiken.’ (Martens, 2019, pp. 40)

‘Bij mensen zal het spel dus in hoge mate gericht zijn op onze specialismen, te weten extreem intensieve samenwerking, creativiteit, begrips- en leervermogen en culturele cumulatie.’ (Martens, 2019, pp. 41)

Spel is niet het echte leven. Door een rol te spelen, te doen alsof, oefen je iets. Je weet zelf wat niet echt is en je kunt zelf proberen wat je aandurft en wilt proberen. Het gaat er immers om iets te leren en de beloning is intrinsiek. Dit leren van wat in je hoofd zit lukt paradoxaal genoeg alleen als het ‘niet echt’ lijkt, niet serieus lijkt en vrijwillig is (Martens, 2019, pp. 42).

Spel draait om verbeelding. Het zit voor een groot deel in het hoofd. Een belangrijk kenmerk ervan is dat het vrijwillig is. Er is een vrijwillige overgave aan de regels van het spel. Het spel oogt onbelangrijk, maar het mag wel ‘net echt’ zijn. De paradox is dat het daarmee niet onbelangrijk is (Martens, 2019, 43-44).

‘leren is het nieuwe exploreren en grenzen verleggen’. (Martens, 2019, pp 44)

Spel ziet er vaak simpel uit. We gebruiken onze verbeelding om een eigen leven te verbeelden, ons iets voor te stellen of in te leven. Zo creëren we enorme mogelijkheden om met sociaal gedrag te experimenten, dingen te leren en creatief te zijn (Martens, 2019, pp 45).

Naast actief spel is er ook passief spel. Hierbij ligt de nadruk op de inleving in een ander. Dit gebeurt bijvoorbeeld in sport of in kunstbeschouwing. Ook hierin worden grenzen verlegt. Dit kenmerk, van zowel actief als passief spel, is wat spel kan, zal en zelfs moet uitlokken (Martens, 2019, pp. 45, 48).

Spel heeft drie kanten: de sociale, de lerende en de creatieve (Martens, 2019, pp. 51).

In spel vervagen rangen en standen. De hoogleraartitel telt niet meer, maar het gaat om de techniek, de inzet en het gedrag. Samen spelen als volwassene is een continue toetsing en aanpassing van het sociale gedrag, de angsten, het humeur, de frustraties en het delen van onzekerheden en dit alles waar nodig aanpassen. In het spel ga je het niet hebben over deze fysiologische, sociale of psychologische effecten, want dan haal je de echte wereld het spel binnen. Het plezier is wat telt en niet het extrinsieke doel (Martens, 2019, pp. 56).

Spel heeft als kenmerk dat het de veiligheid biedt om te experimenteren, perspectief te wisselen, je in te leven en je te laten zien, als je dat wilt. Hetgeen je direct ziet of hoort is niet de symbolische laag waar het over gaat (Martens, 2019, pp.65).

In het onderwijs denken we alles te kunnen en moeten meten. Martens (2019, pp. 66-73) vraagt zich af welke leegte daarvoor in de plaats is gekomen. Binnen spel word je daarentegen niet afgerekend. Het mag mislukken.

Door je te richten op de ‘punten’ verwoordt de leerling tot object in plaats van subject. De leerling doet dan wat die moet doen, omdat het meetelt, het verplicht is en dus een onderdeel is van de echte wereld. Daarmee uit de leerling zich niet echt. En wordt het niet echt gezien (Martens, 2019, pp 73).

 

NOG NIET AF. VERDER UITWERKEN WANNEER HET BRUIKBAAR LIJKT VOOR HET ONDERZOEK